In de klassieke rationalistische onderhandelingstheorieën worden conflicten gemakkelijk gereduceerd tot een rationeel probleem van belangen of posities of tot een psychologisch probleem van relaties. Daarbij wordt voorbij gegaan aan het feit dat conflicten fenomenologisch verschijnen als een belichaamde verstoring die niet alleen door taal tot uiting kan komen, maar er ook mee door gevormd wordt.
Taal heeft een performatief karakter: ze heeft het vermogen om aan de kant van de ontvanger een effect uit te lokken. Dat effect kan tot uiting komen in intentioneel of niet-intentioneel gedrag. Ze kan tot een antwoord leiden onder de vorm van een uitspraak of gedrag. Ze beïnvloedt ook biologische en affectieve processen die aanleiding kunnen geven tot een sensatie of een ervaring die al dan niet aangenaam is.
Taal is zelf al potentieel gewelddadig: ze sluit in en ze sluit uit. Taal zegt wat iets is en niet is, ze structureert de werkelijkheid en definieert onze relaties. Taal beslist wat leeft en bestaat. Iets krijgt niet alleen betekenis doordat er over wordt gesproken, maar ook door de manier waarop dat gebeurt, waar en wanneer, en met wie.
Taal brengt niet alleen informatie over, ze bepaalt ook de manier waarop dat kan gebeuren. Ze vormt zelf een discours - een geheel van elementen dat bepaalt wat en hoe dat kan - en mag - worden gezegd.
Kortom: taal vormt ons bestaan en ze helpt ons onze plaats te vinden tussen de dingen: ze stelt ons in staat om ons ten opzichte van elkaar te onderscheiden en te verhouden in ruimte en tijd. Spreken is dus handelen middels taal.
Omdat elke vorm van handelen gevolgen heeft die oncontroleerbaar en onvoorspelbaar zijn, is het aangewezen om ook het spreken tot onderwerp van ethiek te maken. De vraag die dan rijst, is op welke morele grond die ethiek zou kunnen worden gebouwd - rekening houdend met het geweld dat structureel in de taal besloten ligt, en met het geweld dat veroorzaakt wordt door het discours waarin die taal wordt gebruikt.
De filosofie heeft de taal geanalyseerd, ontleed en gedeconstrueerd. Ze beschrijft wat taal is, hoe ze tot verschijnen komt en wat ze doet. De rationalistische en analytische filosofie beschouwen haar als representatie of als formele handeling. De hermeneutiek focust op haar betekenis en interpretatie; de discursieve traditie op haar macht. Maar allemaal gaan deze benaderingen voorbij aan het belang van de belichaamde manifestaties van de taal en de interpretatie ervan.
Het ontbreekt de filosofie aan een architectuur waarin de diverse perspectieven op conflict een plaats krijgen zonder dat ze hun eigenheid verliezen. Ook de vraag naar een morele grondslag voor het spreken zelf, blijft in de filosofie grotendeels onbeantwoord - hoewel die vanuit een fenomenologisch perspectief voor het grijpen ligt: op het kruispunt van de filosofie, de psychologie en de biologie.




















