
Taal en psychologische veiligheid in conflicten
Een conflict dat verbaal wordt uitgevochten, verschilt enkel van een fysiek conflict in de aard van het gebruikte geweld. Waar fysiek geweld in extremis leidt tot de fysieke uitschakeling van de ander, leidt verbaal geweld tot de psychologische uitschakeling van de andere partij. En precies daarom is de manier waarop we communiceren in conflictsituaties van fundamenteel belang. Woorden kunnen verbinden en verhelderen, maar ze kunnen ook miskennen, manipuleren of ondermijnen.
Een conflictoplossend gesprek creëert een ruimte waarin mensen elkaar kunnen spreken zonder verbaal wapengekletter. Om die ruimte te kunnen garanderen, is het noodzakelijk om niet alleen stil te staan bij wat mensen zeggen, maar ook bij hoe en waarom ze het zeggen.
Grensoverschrijding via taal: niet altijd zichtbaar, wel voelbaar
Wie het woord “grensoverschrijdend gedrag” hoort, denkt al gauw aan ernstige incidenten: agressie, seksuele intimidatie, pesterijen. Maar veel vaker manifesteert grensoverschrijdend gedrag zich veel subtieler: in de manier waarop we proberen invloed uit te oefenen op het gedrag, het denken of de positie van de ander. We willen gelijk halen, onszelf rechtvaardigen, de ander overtuigen. Op het eerste gezicht lijkt dat onschuldig. Toch gebeurt er op een dieper niveau iets fundamenteels.
Elke poging om iemand te overtuigen, draagt het risico in zich dat we — bewust of onbewust — het autonoom gemotiveerde gedrag van die ander beïnvloeden of onder druk zetten. We doen dat met woorden, met redeneringen, met suggesties of oordelen. En precies daarin kan een subtiele vorm van geweld schuilgaan. Niet omdat overtuigen op zich fout is, maar omdat het heel makkelijk de grens overschrijdt van wat psychologisch veilig is.
De praktijk van het conflictoplossend gesprek is dan ook gebaseerd op inzichten uit de polyvagaaltheorie, de zelfdeterminatietheorie en de argumentatieleer.
Wat taal doet met het zenuwstelsel
Taal raakt niet alleen het denken, maar ook het lichaam. Ons zenuwstelsel scant voortdurend de omgeving op signalen van veiligheid of dreiging. Dit gebeurt automatisch, via wat Stephen Porges in de polyvagaaltheorie de neuroceptie noemt: het vermogen van het lichaam om nog vóór het bewust denken te registreren of iets veilig is. Taal is zo’n signaal. Niet alleen de inhoud van wat gezegd wordt, maar ook de toon, het ritme, de formulering en de impliciete boodschap bepalen of de ander ontspant of juist gespannen raakt.
Wanneer iemand bijvoorbeeld een norm oplegt (“dat is toch normaal dat je dat gewoon doet?”), een oordeel uitspreekt (“je bent onredelijk”) of machtsargumenten gebruikt (“ik ben hier de baas”), dan registreert het brein dat als een aantasting van autonomie of waardigheid. De stressrespons wordt geactiveerd. De ander kan vechten, vluchten of verstijven — niet fysiek, maar psychologisch.
Die reacties beperken het vermogen tot logisch denken, nuance, empathie en samenwerking. De woorden mogen inhoudelijk nog zo redelijk klinken, het lichaam voelt iets anders. En dat gevoel stuurt het gesprek onvermijdelijk richting escalatie of terugtrekking. Taal als geweld is geen metafoor, maar een neurologische realiteit.
De zelfdeterminatietheorie: autonomie, verbondenheid en competentie
De zelfdeterminatietheorie (ZDT) biedt een krachtig denkkader om dat proces te begrijpen. Ze stelt dat elke mens drie fundamentele psychologische basisbehoeften kent: de behoefte aan autonomie (vrijheid in keuze), verbondenheid (kwaliteit van relaties), en competentie (zich bekwaam voelen in wat men doet).
Gedrag dat deze behoeften ondersteunt, versterkt het welzijn. Gedrag dat ze frustreert, ondermijnt de psychische integriteit. Wanneer iemand in communicatie inspeelt op schuld of schaamte — door te oordelen, te bekritiseren, te evalueren — frustreert hij autonomie. Wie de ander subtiel of openlijk als onbekwaam wegzet, tast diens competentiegevoel aan. En wie zich beroept op formele macht of uitsluiting, frustreert verbondenheid. In al die gevallen wordt taal een instrument van psychologische druk.
De rol van argumentatie: redeneringen als machtsmiddel
Naast het betrekkingsniveau speelt ook het inhoudsniveau van communicatie een rol. Daar komt de argumentatieleer in beeld. Deze discipline onderzoekt hoe redeneringen worden opgebouwd, en of ze geldig en deugdelijk zijn.
In conflicten gebruiken mensen argumenten om hun standpunt kracht bij te zetten. Maar niet alle argumenten zijn eerlijk of logisch opgebouwd. Valse dilemma’s, veralgemeningen, ad hominem, tu quoque — het zijn drogredenen die de ander onder druk zetten, monddood maken of onderuithalen. Ze ondermijnen niet alleen de redelijkheid, maar ook het respect.
De oorzaak ligt vaak in cognitieve bias: onbewuste vooringenomenheid die voortkomt uit ervaring, opvoeding en context. Daardoor denken we sneller dan we kunnen verantwoorden, en communiceren we overtuigingen als waarheden. Wie geen onderscheid maakt tussen een gevoel en een feit, of tussen een waarneming en een veralgemening, draagt bij aan onveiligheid in het gesprek.
Wanneer taal niet klopt met intentie
Als het betrekkingsniveau en het inhoudsniveau van communicatie niet op elkaar afgestemd zijn, ontstaan spanningen en verwarrring. Iemand spreekt in rationele termen, maar zijn toon of lichaamstaal ademt controle, minachting of dreiging. De ander voelt zich aangevallen, ook al is er formeel niets ‘fout’ gezegd.
Die incongruentie veroorzaakt verwarring. Het lichaam voelt onveiligheid, terwijl het verstand nog probeert uit te zoeken waar die vandaan komt. Zo ontstaat er ruis, spanning en wantrouwen — met vaak blijvende schade aan de relatie.
Taal als geweld vraagt om begrenzing
Taal kan verbinden, maar ook raken. In conflictsituaties wordt elk woord een signaal: naar de waarheid, naar macht, naar het eigen gelijk. Wie het gesprek wil omvormen tot een ruimte van herstel, moet zich heel goed van de onderliggende mechanismen bewust zijn. Psychologische veiligheid is namelijk geen bijproduct van, maar een voorwaarde voor dialoog.