Morele zelfoverschatting

Morele zelfoverschatting 

Totalitair denken is niet alleen een politiek fenomeen: het is ook een ingesteldheid waarmee mensen omgaan met onzekerheid, verschil en morele ambivalentie en die uiteindelijk resulteert in zelfoverschatting. Die is een vorm van menselijk onvermogen tot morele zelfrelativering. Waar het menselijke tekort niet wordt erkend, ontstaat de drang om de wereld te zuiveren van ambiguïteit, tegenstemmen en pluraliteit.

Morele zelfoverschatting duidt op de overtuiging dat het eigen morele oordeel niet alleen correct, maar ook evident, vanzelfsprekend en universeel is. Deze houding gaat gepaard met het onvermogen om het eigen perspectief als voorlopig of contextueel te zien. Ze is zowel epistemologisch, affectief als politiek: men meent de waarheid te kennen, voelt zich  moreel verheven, en de uitsluiting van afwijkende stemmen wordt gelegitimeerd. Wat begint als een persoonlijke overtuiging, groeit uit tot een sluitend en onbetwijfelbaar kader waarin afwijking geen plaats krijgt, behalve als vijand of dwaling.

Hannah Arendt beschrijft het totalitarisme als een politiek systeem dat pluraliteit vernietigt ten voordele van een allesomvattende logica. Deze logica is vaak ideologisch: zij reduceert de wereld tot een enkele verklaring en een enkele norm. Morele zelfoverschatting vormt het mentale fundament van zulke ideologieën. Ze voedt het geloof in het Ene Juiste, het verlangen naar een wereld zonder verschil of tegenspraak. De morele zelfverzekerdheid van de revolutionair, de zuiverheidseis van de ideoloog, of de technocraat die zijn model als neutraal presenteert: allen delen hetzelfde vertrekpunt – een weigering om de onvolkomenheid en onzekerheid van het menselijk handelen te aanvaarden.

Het onvermogen tot morele zelfrelativering

De kern van het probleem ligt in het onvermogen om het eigen morele denken te begrenzen. Waar zelfkritiek verdwijnt, worden alternatieve stemmen herleid tot immoraliteit, irrationaliteit of gevaar. Zo ontstaat een dynamiek waarin debat verdwijnt, ambiguïteit als bedreiging geldt, en zuiverheid de norm wordt. Morele zelfoverschatting zit de mogelijkheid tot werkelijk luisteren, oordelen en vergeven in de weg. 

Socrates’ notie van morele onwetendheid biedt een alternatief: wie weet dat hij niet weet, erkent de ambiguïteit van het goede. Bij Levinas staat de Ander centraal als onherleidbaar tot mijn begrip. En bij Arendt is politieke vrijheid alleen mogelijk waar belofte, vergeving en oordeelsvermogen het overnemen van rigide regels en morele zekerheden. Deze denkers wijzen elk op het belang van een ethiek die zichzelf begrenst en ruimte laat voor pluraliteit. Verzet tegen totalitair denken vraagt geen versterkte moraal, maar een moraal die zich van haar grenzen bewust is.

De morele zelfoverschatting vormt een gevaarlijk maar weinig bekend mechanisme in het denken over macht en politiek. Juist zij die menen moreel gelijk te hebben, zijn vaak blind voor de totalitaire reflex in hun denken. Het is daarom niet méér moraal die ons behoedt voor totalitarisme, maar een andere moraal: een ethiek die haar eigen voorlopigheid erkent, en de pluraliteit van het menselijk bestaan beschermt. In die zin is het menselijke onvermogen – wanneer het erkend wordt – geen zwakte, maar de grondslag van een ethiek van vrijheid.