Het gebruik van psychiatrische diagnoses in conflicten

In conflicten vliegen de etiketten vaak heen en weer. De ene wordt weggezet als narcist, de ander als borderliner, en nog een derde krijgt het stempel autist. Op dat moment gaat het niet langer over klinische diagnostiek of zorg, maar over de kracht van taal in een strijd om gelijk. Wie een etiket gebruikt, ontdoet de ander van nuance en plaatst hem of haar in een hokje dat moeilijk te verlaten is.

Het gebruik van labels zegt dan vooral iets over de dynamiek van macht en communicatie. Waar in medische contexten de DSM bedoeld is als classificatiesysteem, worden diagnoses in conflictsituaties discursieve wapens. Ze functioneren als taalhandelingen die macht uitoefenen, relaties vormgeven en vaak bijdragen tot escalatie.

DSM-etiketten buiten hun context

De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is ontwikkeld voor de psychiatrie. In conflictsituaties verliezen termen uit de DSM echter hun medische functie en worden ze instrumenten van positionering. Beschrijvingen als “narcist” of “borderliner” worden strategisch ingezet om de ander te verzwakken, in diskrediet te brengen of de eigen positie te versterken.

Dit gebeurt niet alleen in persoonlijke relaties, maar ook in organisaties. Zo wordt toxisch leiderschap soms gereduceerd tot het etiket “narcisme”, terwijl de werkelijkheid vaak complexer is. Evenzeer kan grensoverschrijdend gedrag worden weggezet als een gevolg van borderline, zonder oog te hebben voor de context of machtsstructuren die het gedrag mogelijk maken.

Het discursieve kwadrantenmodel

Wie labels analyseert vanuit een filosofisch model van waarheid en subjectiviteit, ziet dat ze zich groeperen rond vier manieren van in de wereld staan. Het discursieve kwadrantenmodel onderscheidt een verticale as (waar komt de waarheid vandaan: transcendent of immanent?) en een horizontale as (wat drijft ons: interne autonomie of externe verbondenheid?).

Zo ontstaan vier posities die samen een kaart van menselijke discursiviteit vormen. Als we de DSM-labels losmaken van hun medische connotatie en bekijken vanuit deze posities, ontstaat een interessant beeld:

  • Linksboven: etiketten die gedrag typeren als rigide en regelgebonden. Termen als “autist” of “obsessief-compulsief” reduceren iemand tot een onbuigzame rationalist.

  • Rechtsboven: etiketten die macht en morele verhevenheid onderstrepen, zoals “narcist” of “psychopaat”. Deze labels keren zich vaak tegen leiderschap en leggen de nadruk op machtsmisbruik.

  • Linksonder: etiketten die emotionele intensiteit beschrijven. “Borderline” wordt het synoniem voor grilligheid en emotionele instabiliteit, waarmee de ervaring van de ander gebanaliseerd wordt.

  • Rechtsonder: etiketten die gerichtheid op verbondenheid reduceren tot afhankelijkheid of drammerigheid. Hier vallen termen als “theatraal” of “afhankelijk”.

Taal als reductie en macht

Wat al deze labels gemeen hebben, is dat ze reductief zijn. Ze halen gedrag uit de stroom van menselijke complexiteit en plakken er een naam op die macht uitoefent. Eenmaal benoemd als “narcist” of “borderliner” wordt de ander gevangen in een frame dat zijn of haar geloofwaardigheid aantast.

Daarmee worden etiketten meer dan neutrale diagnoses: het zijn instrumenten voor het uitoefenen van discursieve controle. Ze bepalen welke stemmen gehoord worden en welke niet. In organisaties kan dit leiden tot het vergoelijken van verbale agressie, het wegwuiven van klachten over toxisch leiderschap, of het negeren van signalen van grensoverschrijdend gedrag.

Etiketten functioneren in conflicten niet als medische diagnoses, maar als taalhandelingen. Ze worden ingezet om de ander discursief te positioneren, macht te claimen en soms zelfs om eigen verantwoordelijkheid te ontlopen. Wie in organisaties met conflicten werkt, moet dus alert zijn op het gemak waarmee termen als “narcist” of “borderliner” circuleren. Achter die woorden schuilt vaak een dieper vraagstuk: hoe gaan we om met macht, erkenning en waarheid in onze communicatie?