Geweldloze communicatie

Jakhals staat voor niet verbindende communicatie; giraf staat voor commuicatie die vertrekt van gevoelens en behoeften.

Verbindende communicatie: praxis van geweldloosheid


In organisaties, opleidingen en gesprekken over samenwerking klinkt steeds vaker de wens om ‘verbindend’ met elkaar om te gaan. De vraag is evenwel wat met verbindende communicatie precies wordt bedoeld. En is geweldloze communicatie wel altijd zo geweldloos als ze lijkt? In dit artikel nemen we de oorsprong van het model onder de loep, en onderzoeken we waar ze haar kracht én haar grenzen vindt.

Waarom Rosenberg spreekt van geweldloosheid

Rosenberg heeft expliciet verwezen naar Mahatma Gandhi’s principe van ‘Ahimsa’, wat letterlijk ‘geen geweld’ betekent. Voor Gandhi was geweldloosheid geen passiviteit, maar een krachtige morele discipline die streefde naar waarheid (Satya) en wederzijdse bevrijding – ook in conflict. Rosenberg zag in communicatie een cruciale schakel om dat ideaal van geweldloosheid te belichamen in het dagelijks leven. Het was zijn overtuiging dat taal zelf de wereld kan gewelddadiger of geweldlozer maken, afhankelijk van hoe ze wordt gebruikt.

Wat Rosenberg onder ‘geweld’ verstaat, is breder dan fysieke of verbale agressie. Ook taal die oordeelt, beschuldigt, druk zet of subtiel schaamte oproept, kan geweldadig zijn of worden ervaren. Niet omdat ze slecht bedoeld is, maar omdat ze de ander reduceert tot een middel voor het eigen gelijk. Geweldloze communicatie probeert precies dat patroon te doorbreken. Ze brengt de aandacht terug naar wat er écht leeft: gevoelens, behoeften, en de bereidheid om daar eerlijk over te spreken, zonder druk of verborgen agenda.

Geweldloze communicatie is dus geen techniek, maar een moreel kompas. Ze herinnert ons eraan dat taal nooit neutraal is. Elk woord draagt een keuze in zich: wil ik winnen of verbinden? Oordelen of onderzoeken? Controleren of ontmoeten?

Taal kan zacht klinken, maar toch geweld bevatten

Geweld in communicatie klinkt niet altijd luid. Soms verschijnt het stil, verpakt in redelijkheid of procedure. Bijvoorbeeld wanneer iemand zegt: “We moeten rationeel blijven” – alsof gevoel of ervaring dan niet meer telt. Of: “Dat is nu eenmaal de procedure” – alsof er geen ruimte is om samen te denken. Zulke uitspraken lijken neutraal, maar sluiten soms onbewust hele delen van het gesprek uit. Er wordt niet gescholden, maar er is wél geweld: de ervaringsruimte van de ander wordt onzichtbaar gemaakt.

Ook zogenaamd empathische taal kan dwingend worden. Denk aan: “Ik spreek enkel vanuit mijn gevoel.” Op zich oprecht, maar als dit wordt gebruikt om kritiek af te weren of grenzen van de ander te negeren, dan wordt empathie een schild. Andersom kan een universeel klinkende zin als “Iedereen heeft recht op respect” strategisch worden ingezet om de ander te beschuldigen – in plaats van om verschil bespreekbaar te maken.

De kern is telkens dezelfde: taal wordt gewelddadig wanneer ze haar eigen uitgangspunten niet toont. Dat komt tot uiting onder discursieve dominantie door het gebruik van drogredenen. Wanneer ze doet alsof ze vanzelf spreekt – en daarmee anderen uitsluit. Verbindende communicatie vraagt dus niet alleen om zachtheid, maar vooral om bewustzijn van waaruit we spreken.

Discursieve botsingen: waarom mensen langs elkaar heen praten

In veel gesprekken ontstaat miscommunicatie niet omdat mensen slecht luisteren, maar omdat ze spreken vanuit verschillende uitgangspunten over wat waar of belangrijk is. De ene denkt in regels of principes, de andere spreekt vanuit ervaring. De ene zoekt duidelijkheid, de andere erkenning. En zolang dat verschil niet benoemd wordt, ontstaat verwarring.

Wat bedoeld is als helderheid, komt dan over als afstandelijkheid. Wat bedoeld is als echtheid, voelt voor de ander als ongrijpbaar. Zo ontstaat geweld in taal niet door toon of intentie, maar omdat beide partijen hun eigen logica vanzelfsprekend vinden. Verbindende communicatie kan hier uitkomst bieden, maar alleen als ze ook gevoelig is voor die verschillen in waarheidsopvatting.

Wanneer is communicatie écht verbindend?

Marshall Rosenberg formuleerde enkele heldere toetsstenen die nauw aansluiten bij de zelfdeterminatietheorie. Vijf vragen helpen om te beoordelen of communicatie werkelijk verbindend is – of enkel de schijn wekt:

  1. Is de intentie verbinding, of sturing?
  2. Is er ruimte voor een oprecht ‘nee’?
  3. Wordt er onderscheid gemaakt tussen behoeften en strategieën?
  4. Wordt taal ingezet om te openen, of om te overtuigen?
  5. Is het luisteren even echt als het spreken?

Pas als aan die voorwaarden voldaan is, ontstaat er een ruimte waarin mensen elkaar kunnen ontmoeten zonder druk of maskers. Dat vraagt meer dan de juiste woorden: het vraagt een innerlijke houding van aanwezigheid, zelfinzicht en bereidheid tot wederzijdse beweging.

Wat verbindende communicatie níét is

Verbindende communicatie is geen techniek om je zin te krijgen. Het is ook geen ‘soft speak’ of manier om conflicten te vermijden. Ze veronderstelt net dat je eerlijk durft zijn over pijn, verschil en grenzen – maar op een manier die de ander niet uitsluit. Ze is ook geen vorm van neutraliteit: wie verbindend spreekt, kiest positie. Niet tegen iemand, maar vóór duidelijkheid, echtheid en wederzijds respect.

Verbindende communicatie is geen vervanging voor organisatieverantwoordelijkheid

In veel organisaties leeft het idee dat verbindende communicatie dé oplossing is voor spanningen en conflicten. Er wordt geïnvesteerd in trainingen, posters, workshops – en er groeit een cultuur waarin van iedereen verwacht wordt ‘empathisch’ of ‘constructief’ te spreken. Maar zodra verbindende communicatie wordt ingezet als een standaardgedrag, zonder oog voor de onderliggende structuur, verschuift de focus: het probleem ligt dan niet meer in de organisatie, maar in de mensen die “niet verbindend genoeg” communiceren.

Dat is een gevaarlijke verschuiving. Want zo worden medewerkers zelf verantwoordelijk voor het herstellen van relaties waar ze weinig zeggenschap over hebben. Ongelijke machtsverhoudingen, onduidelijke rolverdeling of structurele overbelasting blijven onaangeraakt – terwijl van iedereen verwacht wordt dat ze “de verbinding bewaren”.

In zo’n context wordt verbindende communicatie niet meer bevrijdend, maar belastend. Ze verandert in een sociale norm die vooral bedoeld is om spanning weg te filteren. Mensen leren dan vooral hoe ze hun frustraties veilig kunnen verpakken, niet hoe ze samen tot verandering kunnen komen. De nadruk op empathie maskeert de afwezigheid van inspraak.

Verbindende communicatie werkt pas echt wanneer ook de organisatie meebeweegt: wanneer mensen ruimte krijgen voor verschil, wanneer ‘nee’ zeggen niet wordt afgestraft, en wanneer er werk wordt gemaakt van gezamenlijke verantwoordelijkheid. Zonder die voorwaarden wordt verbindend spreken een beleefde plicht – en verliest het haar kracht.

Tot slot

Geweldloze communicatie is geen magische formule, geen neutrale stijl, en zeker geen zachte versie van conflicthantering. Ze is een radicale praktijk van waarheid en verbinding. Een uitnodiging om elkaar niet op te geven, ook wanneer het schuurt.


Zoek je manieren om verbindende communicatie beter in te bedden in jouw organisatiecultuur?  Volg hier de gratis e-learning.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *