Het hedendaagse HR- en managementdiscours is doordrongen van systeemdenken. Organisaties worden beschreven als levende systemen en in termen van feedback, dynamieken, verandering, psychologische veiligheid en zelforganisatie. Vergeleken met het klassieke Tayloristische paradigma lijkt deze sociale invulling op het eerste gezicht een vooruitgang: werknemers zijn medewerkers geworden. Maar de onderliggende systeemlogica dient wel hetzelfde doel: het in stand houden van bestuurbaarheid – zij het in de vorm van een zelfregulerend beheersapparaat.
Dat sluit naadloos aan bij het dominante neoliberale discours, waarin het individu steeds meer persoonlijk verantwoordelijk wordt gesteld voor het eigen welzijn. Binnen dat kader krijgen begrippen als emotionele intelligentie en persoonlijke veerkracht een bijzondere lading: psychologisering blijkt immers een doeltreffend instrument van conditionering – vooral wanneer de problematiek door het individu zelf wordt geïnternaliseerd.
Systeemdenken biedt het perfecte kader waarbinnen de combinatie van psychologisering en een neoliberaal discours over vrijheid, in organisaties geoperationaliseerd kan worden. Maar het maakt ook dat de structuren van macht onzichtbaar worden - en daarmee ook minder aanspreekbaar. Het team moet zichzelf reguleren, en als dat niet lukt, ligt de oorzaak bij het individu. Het systeemdenken gaat voorbij aan het feit dat menselijk gedrag zich niet laat reduceren tot functionele feedbackloops of biologische mechanismen.
De vraag is hoe dit gegeven zich verhoudt tot het grote aantal burn-outs en conflicten op de werkvloer.
In het debat over burn-out domineren twee stemmen: zij die de oorzaken vooral bij individuele factoren leggen, en zij die eerder de arbeidsorganisatie aanwijzen als structurele bron van overbelasting. Wetenschappelijke publicaties leggen doorgaans de nadruk op arbeidsomstandigheden en zoeken verklaringen in organisatiecultuur, leiderschapsstijl, en vooral in de verhouding tussen autonomie en verantwoordelijkheid. Daarbij wordt het belang van individuele veerkracht systematisch benadrukt als wondermiddel tegen burn-out.
Een derde stem zou kunnen inbrengen dat er nog een andere factor meespeelt: de maatschappelijke context waarbinnen de arbeidsrelatie tot stand komt en die zich ook op de werkvloer manifesteert. Die context wordt gekenmerkt door de combinatie van een neoliberaal discours en functioneel systeemdenken dat leidt tot een mensbeeld waarin de mens wordt gereduceerd tot een zelfsturend, veerkrachtig object binnen een optimaliseerbaar geheel. Probleem is dat deze structurele reductie de behoefte aan erkenning, verbondenheid en zingeving psychologiseert en objectiveert. Binnen die context krijgt burn-out betekenis als een extreme manifestatie van existentiële vervreemding.

















